Bladsnijdermieren zijn uiteraard insecten. Hoewel mieren en termieten allebei in grote volkeren leven en deels ondergrondse nesten bouwen, zijn deze twee insectengroepen geen nauwe familie van elkaar. Mieren zijn meer verwant aan bijen en aan wespen; het zijn namelijk vliesvleugelige insecten. De meesten mieren echter zijn vleugelloos, alleen de mannetjes en de prinsessen hebben vleugels. En in een mierenkolonie zijn er maar heel weinig mannetjes; en prinsessen heb je maar zelden!
Atta cephalotes is één van de tientallen soorten bladsnijdermieren. Deze mieren brengen miljoenen kleine stukjes blad en bloesem naar hun nest. Daar kweken ze op het gekauwde plantenmateriaal schimmels. De schimmeldraden zijn hun hoofdvoedsel. Deze vorm van tuinbouw door mieren is evolutionair meerdere keren ontstaan; ze komen zelfs uit twee verschillende biologische geslachten. Maar dit fenomeen komt wel uitsluitend in (sub)tropisch Amerika voor; in de andere werelddelen heb je geen bladsnijdersmieren.
Binnen de mierenkolonie kennen bladsnijdermieren allerlei taken zoals bladdrager, soldaat, mini-soldaat, bladkauwer, schimmelverzorger, afvalruimer, larven-oppas, koningin. Elke individuele mier doet – anders als bij honingbijen – heel haar leven dezelfde taak. De optimale grootte hiervoor en het passend gedrag zijn genetisch vastgelegd en dus aangeboren. Soms heb je zelfs voor één taak twee groottes. Zo zijn er twee types soldaten: de ‘gewone’, groot en sterk. En heel kleine, die een mini-lijf hebben maar relatief grote kaken. Deze mini-soldaten rijden op de bladeren mee en verdedigen de bladdraagster tegen aanvallen van insecten uit de lucht.
Sommige larven groeien uit tot prinsessen. Zij ontwikkelen vleugels en vliegen met een aantal mannetjes weg van de kolonie, op bruidsvlucht. De prinses paart dan met vijf tot acht mannetjes. Daarna begint ze eitjes te leggen. Ze verliest haar vleugels, paart nooit meer, maar heeft nu een levenslange spermavoorraad voor zo’n 200 miljoen eitjes. De eerste eitjes en larfjes verzorgt de jonge koningin zelf; later laat ze dit aan de werksters over.
Eén miertje is best sterk. Ze kan een stukje blad dragen dat zes keer zo zwaar is als ze zelf. Maar met z’n allen hebben bladsnijdermieren pas echt impact op hun omgeving. Binnen een bereik van 300 meter van hun ondergronds nest kunnen ze 20% van de plantengroei verknippen! Hun nesten kunnen een diameter van 25 meter hebben en gaan zeven meter de grond in.
Atta cephalotes is nog niet door de experts van de IUCN beoordeeld, maar het is niet aannemelijk dat deze soort op de Rode Lijst als zeldzaam zou moeten worden ingeschaald. In de tropen van Midden- en Zuid-Amerika komt deze soort veel voor. In sommige delen van hun verspreidingsgebied worden ze als plaag beschouwd.
Voor particulieren worden wel eens kleine koloniën als ‘huisdieren’ aangeboden; dit raden we echter af. Bladsnijdermieren zijn niet makkelijk succesvol te houden. De laatste tijd worden tenminste niet steeds meer wilde kolonies gebruikt voor de handel aan hobbyisten, maar bij sommige verkopers wordt nakweek verkocht.
De bladsnijdermieren arriveerden in 2018 in Burgers’ Zoo. Tot 2022 hebben de verzorgers van de Bush ze echter achter de schermen gehouden om de kolonie in alle rust te laten uitgroeien. Sinds juli 2022 zijn de bladsnijdermieren in Burgers’ Bush te zien. Hun verblijf is eenvoudig en toch heel vernieuwend. Hier lopen de mieren namelijk niet door kunststof buisjes, maar ze lijken gewoon langs telegrafenpalen en kabels te lopen. Een heel natuurlijk en bijzonder gezicht!
Doordat we de Bush hebben, kunnen we jaarrond vers tropisch blad aan ze aanbieden – heel fijn voor de mieren die daarop mooi hun schimmel kweken.